Verliesverrekening

In box 1 van de inkomstenbelasting worden de inkomsten uit werk en woning progressief belast. De inkomsten uit werk en woning omvatten de winst uit onderneming, de inkomsten uit dienstbetrekking, het resultaat uit werkzaamheden en de inkomsten uit de eigen woning. Een negatief inkomen uit werk en woning wordt verrekend met positieve inkomens uit werk en woning van de drie voorgaande en de negen volgende jaren. Een negatief inkomen wordt aangemerkt als een verlies. Een verlies vermindert het positieve inkomen van een ander jaar niet verder dan tot nihil. Het wettelijke systeem van verliesverrekening betreft een verrekening van heffingsgrondslagen en niet van geheven belasting. Dat betekent dat verrekening ook mogelijk is met inkomens van jaren waarin feitelijk geen belasting is betaald. De verrekening van een verlies met het inkomen uit een jaar waarin geen belasting is betaald leidt niet tot een teruggaaf van belasting.

Aanslag en boete opgelegd na ontbinding vof

Door het opleggen van een belastingaanslag wordt een ontstane belastingschuld vastgesteld. Deze betekenis verliest een belastingaanslag niet door het overlijden van de persoon aan wie de aanslag is opgelegd of door het ophouden te bestaan van een niet-natuurlijke persoon. Dat betekent dat ook aan een ontbonden vennootschap onder firma (vof) een belastingaanslag kan worden opgelegd. De vraag is of dat ook geldt voor het opleggen van een boete.

In het strafrecht geldt dat vervolging van een vof niet meer kan worden ingesteld als voor derden kenbaar is dat de vennootschap ontbonden is. Het opleggen van een bestuurlijke boete aan een ontbonden vof is slechts mogelijk als de kennisgeving van het voornemen tot boeteoplegging of het opleggen van de boete zelf heeft plaatsgevonden voordat de ontbinding voor derden kenbaar was, bijvoorbeeld door publicatie in het Handelsregister. De inspecteur kan geen boete meer opleggen als hij weet dat de vennootschap ontbonden is. Het vervallen van de mogelijkheid tot beboeting van de vof verhindert overigens het opleggen van een bestuurlijke boete aan degene, die opdracht heeft gegeven voor een door de vennootschap begaan beboetbaar feit of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, niet.

Bedragen minimumloon per 1 januari 2018

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de bedragen van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2018 vastgesteld. Het bedrag per maand bedraagt voor een werknemer van 22 jaar of ouder € 1.578,00. Het minimumloon per week bedraagt voor deze categorie € 364,15. Per dag komt dat neer op een bedrag van € 72,83. Voor werknemers van 21 jaar of jonger gelden hiervan afgeleide bedragen.

 Leeftijd  Percentage  Per maand  Per week  Per dag
 22 jaar en ouder  100%  € 1.578,00  € 364,15  € 72,83
 21 jaar    85%  € 1.341,30  € 309,55  € 61,91
 20 jaar    70%  € 1.104,60  € 254,90  € 50,98
 19 jaar    55%  €    867,90  € 200,30  € 40,06
 18 jaar    47,5%  €    749,55   € 172,95  € 34,59
 17 jaar    39,5%  €    623,30  € 143,85  € 28,77
 16 jaar    34,5%  €    544,40  € 125,65  € 25,13
 15 jaar    30%  €    473,40  € 109,25  € 21,85

Liever een oude auto van de zaak?

De werknemer met een auto van de zaak wordt geconfronteerd met een bijtelling bij zijn inkomen. De wet bevat namelijk de fictie dat een auto die voor zakelijk gebruik ter beschikking wordt gesteld, ook voor privégebruik ter beschikking wordt gesteld. De reguliere bijtelling voor auto’s, die in 2017 op kenteken worden gezet, bedraagt 22% van de waarde van de auto. De bijtelling wordt berekend over de oorspronkelijke cataloguswaarde van de auto inclusief btw en bpm. Voor auto’s die voor 1 januari 2017 op kenteken zijn gesteld, gelden andere percentages. De afgelopen jaren waren hybride auto’s populair onder werknemers, omdat voor dergelijke auto’s een lager bijtellingspercentage van toepassing was. De belangstelling voor hybride auto’s is afgenomen omdat voor dergelijke auto’s inmiddels het reguliere bijtellingspercentage geldt.

Uit cijfers van de BOVAG blijkt dat steeds meer zakelijke rijders kiezen voor een oudere auto. De reden daarvoor is de lagere bijtelling. Anders dan voor jongere auto’s wordt de bijtelling voor het privégebruik van auto’s van 15 jaar en ouder niet berekend over de oorspronkelijke catalogusprijs, maar over de waarde van de auto in het economisch verkeer. Wel geldt voor deze categorie een hoger bijtellingspercentage van 35.

Voorbeeld
Een snelle zoektocht op internet levert een keurige Audi A6 met een 2,5 liter 6-cilinder dieselmotor met slechts 180.000 km op de teller op voor € 3.500. De bijtelling voor deze auto bedraagt 35% van € 3.500 is € 1.225 per jaar, dus iets meer dan € 100 per maand. Netto kost het privégebruik de berijder € 637 per jaar, uitgaande van een belastingtarief van 52%. Vergelijken we deze auto met een nieuwe A6 met een 6-cilinder dieselmotor, dan moeten we uitgaan van de catalogusprijs van minimaal € 61.600. De bijtelling komt dan uit op een bedrag van € 13.550 per jaar. Netto is dat ruim € 7.000.
Het leasetarief voor deze auto bij een jaarkilometrage van 20.000 en een leaseperiode van 60 maanden bedraagt bijna € 1.000 per maand, exclusief btw. Voor dat geld kan men zakelijk wel de mogelijke extra onderhoudskosten van een oudere auto dragen.

Toegegeven, het is appels met peren vergelijken (een nieuwe auto versus een 20 jaar oude), maar het maakt de verschillen wel duidelijk.

Internetconsultatie regelgeving crowdfunding

Crowdfunding is een financieringsvorm in opkomst. De geldvrager gaat bij deze vorm niet naar de bank om zijn financiering te regelen, maar vraagt het publiek om (een deel van) de financiering. Deze vorm van publieksfinanciering komt vaak tot stand door de tussenkomst van een internetplatform, dat optreedt als bemiddelaar tussen geldgevers en geldvrager. Een dergelijk platform valt alleen onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als bij de financiering effecten, zoals aandelen of obligaties, worden uitgegeven. Gaat het om onderhandse leningen dan valt het platform niet onder AFM-toezicht. Crowdfunding bestaat voor 90% uit onderhandse leningen. De overige 10% betreft crowdfunding in effecten. Op dit moment zijn ruim 50 platformen actief, waarvan de grootste tien 90% van de markt in handen hebben.

Vooruitlopend op regelgeving voor crowdfunding via onderhandse leningen heeft de minister van Financiën een internetconsultatie geopend. De minister roept met name partijen als de grote crowdfundingplatformen en advocatenkantoren op om hun visie te geven. De consultatie staat open tot en met 26 november 2017 en is te vinden op www.internetconsultatie.nl/crowdfunding. Na afloop van de consultatietermijn zal een verslag worden opgesteld, waarin mogelijke vervolgstappen zullen worden vermeld.

Besparing bpm door invoer bijna nieuwe auto

Voor de berekening van de bpm die bij registratie in Nederland moet worden betaald, wordt onderscheid gemaakt tussen nieuwe en gebruikte personenauto’s. Bij een gebruikte auto wordt de verschuldigde bpm verminderd door rekening te houden met afschrijving van de auto. Voor de toepassing van de wet bpm is een auto nieuw zolang deze niet of nauwelijks is gebruikt.

Een in het buitenland nieuw gekochte auto, die door de koper op buitenlands kenteken naar Nederland is gebracht en ten tijde van de aangifte bpm een kilometerstand had van 1.566 is volgens de rechtbank niet nieuw maar gebruikt. De auto had geen gebruikssporen maar was wel wat vuil. Tussen het tijdstip van registratie in Hongarije en de registratie in Nederland waren twee maanden verstreken. De rechtbank vond dat de auto na de vervaardiging meer dan niet of nauwelijks was gebruikt. Dat de koper vanaf de eerste registratie de beschikkingsmacht over de auto heeft gehad, deze auto nieuw in Hongarije heeft gekocht en zelf de kilometers om naar Nederland te komen heeft gemaakt, vond de rechtbank niet van belang voor de kwalificatie van de auto als gebruikt. Het belastbare feit is namelijk de registratie van de auto in Nederland.

Uit deze uitspraak blijkt het failliet van de bpm-wetgeving. Met weinig moeite is een besparing van duizenden euro’s aan bpm mogelijk. In dit geval ging het om een bedrag van € 3.673. Voor dat bedrag had de Belastingdienst een naheffingsaanslag opgelegd, die door de rechtbank is vernietigd.

Concurrentiebeding blijft overeind bij opzegging in proeftijd

Een concurrentiebeding beperkt een werknemer in zijn mogelijkheden om na het einde van zijn dienstbetrekking elders werkzaam te zijn. Om die reden is een dergelijk beperkend beding alleen geldig als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan en het beding schriftelijk is overeengekomen met een meerderjarige werknemer.

Een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bevatte een proeftijd van twee maanden. Daarnaast bevatte de arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding. Het concurrentiebeding verbood de werknemer om binnen één jaar na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst bij een concurrent van de werkgever te werken, op straffe van een boete. Binnen de proeftijd werd de arbeidsovereenkomst door de werknemer opgezegd. De werkgever deelde de werknemer mee, dat het concurrentiebeding ook na opzegging tijdens de proeftijd zou gelden. De werknemer trad aansluitend in dienst bij een concurrent van de werkgever. De werknemer verzocht in kort geding om opheffing van het concurrentiebeding. De rechter kende dat verzoek niet toe, maar beperkte het concurrentiebeding wel tot een periode van drie maanden, gelet op de korte duur van de arbeidsovereenkomst. De rechter maakt duidelijk dat het concurrentiebeding voldeed aan de daaraan gestelde eisen en dus geldig was. Opzegging van de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd heeft geen gevolgen voor de geldigheid van het beding.

Compensatieregeling zwangere zelfstandigen

Naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juli heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid besloten een compensatieregeling te treffen. De regeling is bedoeld voor vrouwelijke zelfstandigen die zijn bevallen tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008. De compensatieregeling zal worden opgenomen in een ministeriële regeling.

Op hoofdlijnen ziet deze er als volgt uit. Vrouwelijke zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten hebben recht op compensatie als ze zijn bevallen tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008. De compensatie moet binnen drie maanden na publicatie van de regeling worden aangevraagd bij het UWV. De hoogte van de compensatie bedraagt 90% van het wettelijk minimumloon 2017 per dag inclusief vakantiebijslag en wordt berekend over 80 dagen. Dat komt neer op een bedrag van ongeveer € 5.600.